Dit is het vervolg op “Het huis van de vroedvrouw”, dat ik al besprak. En ook dit heb ik in één adem uitgelezen.
Goed geschreven, boeiend, menselijk en een beetje rauw. Maar met ontroerende passages en onverwachte ontwikkelingen.
Becky is gediplomeerd verpleegster, heeft al een hele carrière achter de rug. Ze was assistente van dokter/chirurg Isaac Blum. Maar van hem is nog maar een schim over als het boek in 1934 begint. Blum is volkomen de kluts kwijt nadat zijn vrouw is verongelukt en hij op dezelfde dag dat dat gebeurde een patiënt onder zijn handen heeft zien doodgaan. De man kan niets meer, moet geholpen worden met alles. Als ook zijn broer hem uit huis heeft gezet en ze werkelijk berooid zijn, rijdt Becky, de wanhoop ten prooi, met hem terug naar West Virginia, waar ze onderdak vinden bij een vriendin. Het is de tijd van de grote depressie en half Amerika lijkt werkloos. Ook Becky zoekt een baantje, maar tevergeefs. Dan krijgt Becky werk in een soort werkkamp voor jonge mannen. Ze behandelt er allerlei kwalen, maar moet ook haar mannetje staan bij een grote ramp.
Becky is voor geen kleintje vervaard, maar voor bevallingen heeft ze een ongelofelijke angst. Toch beslist het lot dat juist zij de plaatsvervangster van de vroedvrouw moet worden. En dan verandert er langzamerhand van alles en komt er toch nog een klein beetje “happy end”.