Het is nogal stil in Saint Riquier, maar het is prachtig weer. De abdij staat majesteitelijk aan het plein, maar is helaas niet open. Daarnet nog wel, maar nu is het 12 uur geweest en dan… dan willen Fransen eten. Zullen wij dat dan ook maar doen? Ja, goed idee, maar waar? “Daarnet kwamen we langs een cafeetje, waar je vast ook wel wat kunt krijgen”, zegt Leo. En ja, er staan wat tafeltjes, er zitten wat mensen. Maar eten?
We duwen de deur open en krijgen meteen de vraag of we komen voor een repas? Na onze bevestigende knik worden we naar achteren verwezen. En daar rollen we bijna om van verbazing. Want achterin blijkt een flinke ruimte te zijn, die zowat compleet vol zit met merendeels mensen die hun lunchpauze hier doorbrengen.
We krijgen een plekje en gaan zitten. Meteen wordt een grote kan water geserveerd, ligt er een menu en bestek. Het dagmenu lijkt ons wel wat. We kiezen voor een hoofdgerecht en dessert. Drie gangen lijkt ons te veel.
Vrij snel krijgen we een heerlijke schotel met salade, knapperig krakende friet en “potjesvleesch”. Dat blijkt een regionaal gerecht te zijn van flinke stukken vlees van kip, konijn, kalfs- en varkensvlees in gelei. Alles is vers en ter plekke bereid. We nemen er een glas witte wijn bij. Het smaakt ons verrukkelijk. Het dessert is ook al zo lekker, een mooie crème brulée. We sluiten af met een piepklein kopje espresso. Tegen tweeën loopt de zaak leeg en vertrekken ook wij.
En dan is ook de abdij weer te bezichtigen. Groots, indrukwekkend, niet te veel pracht en praal. Maar met mooie details en schilderijen.