In 1954 werd mijn vader (toen 51 jaar) niet lekker op zijn werk. Hij ging op de fiets naar huis, liep de trap op en ging naar bed. De dokter constateerde dat mijn vader een hartinfarct had. Al heette dan toen nog niet zo. Papa moest zes weken volkomen rust houden. Hij mocht zich zo min mogelijk bewegen, het bed mocht niet verschoond worden, hij mocht er niet uit om zich te wassen. Roken in bed vond mijn moeder niet goed, dus stopte hij daar noodgedwongen mee. Na die zes weken stak hij toch weer een sigaretje op, want dat vond mijn moeder veel gezelliger dan een niet rokende man.
Mijn vader had een tenger postuur. Mager noemde mijn moeder dat en zij vond het dan ook geen wonder dat hij ziek was geworden. Alles wat nu ten sterkste wordt afgeraden, kreeg mijn vader in ruime mate. Roomyoghurt, volle melk, brood dik besmeerd met roomboter, volvette kaas. Ging hij kaarten, dan klutste mijn moeder twee eieren, goot er een scheut vieux bij. Goed tegen de kou. Ook lustte mijn vader graag een borreltje. En zeker na zijn pensionering in 1968 dronk hij dagelijks een of twee glaasjes en soms nog wel eens wat meer. In 1988 overleed hij, maar niet aan een hartkwaal en ook niet aan kanker.
Wat is nu de moraal van dit verhaal? Dat we ons eigenlijk niet al te veel moeten aantrekken van alle leefregels die ons regelmatig worden voorgeschreven. En dat al het Calvinistische gedoe in Nederland je heus geen garantie biedt op een lang en gezond leven. In Spanje, waar toch echt meer alcohol gedronken wordt dan in Nederland, worden mensen ouder dan hier.
En denk eens aan mensen als Churchill, Prins Bernhard, Mary Dresselhuys, Conny Stuart, Lia Dorana. Ik ken er nog wel meer die geen lid waren van de Blauwe Knoop en toch allemaal meer dan 90 jaar werden.
Iedereen mag zelf beslissen wat hij of zij eet of drinkt, maar laten we toch ophouden met al die betutteling. L’chaim!!