Gisteren was het luizenpluisdag. Alleen het woord al bezorgt me kriebels. Ik moet er niet aan denken dat er luizen over mijn hoofd lopen, die zich voeden met mijn bloed en zich vrolijk vermenigvuldigen.
Zelf heb ik ze gelukkig nooit gehad. Al weet ik me nog wel te herinneren dat in Katwijk, waar ik een jaar lang in het sanatorium lag, regelmatig een zuster met de luizenkam langs kwam. De haren van alle kinderen werden zorgvuldig met die superfijne kan gekamd. Gek eigenlijk, want echt dicht bij elkaar zitten was er daar niet bij. Je lag allemaal apart in je bed met minstens een halve meter tussenruimte. Hoe zouden die luizen dan van de een naar de andere gekomen kunnen zijn?
Het was me toen niet zo duidelijk waar dat kammen allemaal voor nodig was. Ik zal het wel een aardige onderbreking van de lange dag gevonden hebben. Maar luizen, nee die kende ik niet.
Maar nog niet zo lang geleden zat ik in de tram, toen ik over het haar van de man voor me iets zag lopen. Nee hè… zijn dat …? Ik nam het zekere voor het onzekere en ben meteen bij de volgende halte uitgestapt. Dan maar een stukje lopen, in de frisse buitenlucht. Dat liever dan luizen in mijn haar.