In deze dagen gaan mijn gedachten vaak terug naar mijn moeder. Zo’n gemakkelijk leven heeft die niet gehad. Jong haar moeder verloren, bittere armoe gekend, de oorlog, mijn vader met zijn manisch depressieve buien en zijn stijfkoppigheid. Toen alles een beetje op de rails leek te komen, kreeg ze mij. Mijn ouders hielden van me, maar echt welkom was ik niet. Mijn zus was al 18 en altijd enig kind geweest. Dan komt er ineens zo’n hummel bij. Als kind begreep ik in onwetendheid niet waarom ze me niet “teruggestuurd” hadden, maar later snapte ik heel goed de angst dat ze me niet groot zou zien worden. Gelukkig, dat kwam allemaal in orde en heeft ze ook kunnen genieten van haar twee kleinkinderen.
In november 1983, ze was toen 75, kreeg ze te horen dat ze borstkanker had. Naar bijna alle onderzoeken en afspraken ging ik met haar mee. Aan mijn vader en zus had ze niet zoveel. Die konden daar niet mee omgaan. Mijn moeder hield zich liever aan mij vast.
De dag dat ze geopereerd werd, gingen we ’s avonds naar haar toe. Ze was nog duf, lag te slapen met haar mond open, geen gebit in, bleek en grauw. “Hij is er af, hè?!” was het enige dat ze toen zei.
De volgende dag kwamen we op bezoek. En wat kan één dag verschil maken. Daar zat mama, gekamde haartjes, rouge op de wangen, gestifte lippen. Ze maakte grapjes, vroeg naar onze kinderen. Ze vrolijkte ons allemaal op. Wat een verschil met de vrouw naast haar, die hetzelfde had ondergaan. Tranen, droefheid, bedrukte gezichten, als er een grauwsluier rond haar bed hing. .
Mama vertelde later dat de vrouw niets anders deed dan huilen. Waarop mijn moeder zei: “Je kunt nog zeven emmers vol huilen, maar je krijgt er echt niks mee terug. Pak jezelf op. Kijk vooruit en probeer er het beste van te maken.” Dat deed ze zelf ook. En dat ga ik dus ook weer doen!