Als ik op de smalle plank van de bestraling lig, vraagt de verpleegkundige of ik goed lig. “Nou, het kon beter” zeg ik. Die plank is smal, hard en het “kussen” onder mijn hoofd is in feite een stuk hard plastic. Daarbij liggen mijn armen boven mijn hoofd in houders. Je kunt geen kant op. Maar goed, het is maar voor even en ik begrijp natuurlijk best dat het niet anders kan. Dan zeg ik dat ik eigenlijk drie wensen heb: een lekker kussentje, een gezellig muziekje en na afloop een gebakje.
De verpleegkundige zegt: “Dat gebakje kan ik wel regelen. De rest helaas niet”.
Als ze na afloop weer binnen komt, vraagt ze of ik van appeltaart hou. Ik lach en zeg dat ik alles lekker vind. En dan haalt ze in een spuugbakje, in keukenrol gewikkeld een punt appeltaart tevoorschijn. Ik moet hem onder mijn vest verbergen, want anders wil elke patiënt zoiets. Ik schater het uit en zeg dat ik het echt niet zo letterlijk heb bedoeld, maar dat manlief en ik het lekker zullen opeten. En dat doen we, dicht bij het Erasmus MC, op een bankje in de zon, ’s morgens om kwart voor negen. En bij gebrek aan een mes, snij ik de punt in tweeën met een bankpasje. Dat is toch lachen…!