In bijna elk museum is een bibliotheek te vinden. Niet altijd gewoon vrij toegankelijk, maar hoe dan ook er is er meestal wel een.
Ook het Fotomuseum in Rotterdam beschikt over een bieb. Niet dat ik er ooit geweest ben, maar de aanwijzing er naar toe viel me op. Geen saai bordje met letters in één of meer talen, maar een leuke foto.
Een meneer zoekt in een grote kast met boeken in allerlei soorten. Duidelijker kan het niet. Het viel me meteen op en ik vind het mooi bedacht.
Het lukte me niet om te achterhalen wie er zo naarstig zoekt naar dat éne boek. Had ik natuurlijk moeten vragen toen ik in het museum was. Misschien kom ik er later nog wel eens op terug.
Meteen toen ik de aankondiging van de tentoonstelling over Alphonse Mucha in Den Haag zag, wist ik dat die beslist zou moeten zien. Het duurde even, maar uiteindelijk gingen Leo er ik er dan toch heen. En toen viel het gewoon tegen.
Waarom kan ik eigenlijk niet zo één, twee, drie zeggen. Ik had het groter, en vooral grootser verwacht. Die enorm grote getekende posters waren beslist mooi, maar op de een of andere manier miste het voor ons de sfeer en de swung die we wel verwacht hadden.
Misschien had ik me er te veel van voorgesteld, misschien waren we nog niet helemaal terug in de “tentoonstellingsmood” na al die maanden van niet kunnen of mogen. Wie zal het zeggen?
Maar wie toch nog eens met eigen ogen wil zien, Alphonse Mucha is nog te zien tot en met 28 augustus 2022 in het Kunstmuseum in Den Haag.
Emie blogde er over en op meerdere blogs had ik al iets gelezen over de tentoonstellingen die georganiseerd worden met werken van Jeanne Bieruma Oosting. Ik had al wel over haar gehoord, maar kende het werk niet. En dat was jammer, want ze maakte vele en mooie schilderijen, tekeningen, grafiek.
Wij bezochten de kleine maar fijne tentoonstelling in het museum in Maassluis. Schilderijen van uitzichten van haar raam met frisse en zachte kleuren en een sfeer van huiselijkheid, knus en gezellig. Geen opschik, geen tierelantijnen. Gewoon momenten van “klein geluk”, zoals we bij de uitleg lazen. Maar juist dat klein geluk is vrijwel altijd om ons heen. Je moet het wel herkennen en er van genieten.
Ook waren er tekeningen te zien. Soms klein, in een boekje van kevers en andere insecten, eikenblaadjes. Alles heel gedetailleerd en zuiver.
Jeanne tekende ook de omgeving waar ze in verkeerde. En doordat ze nogal veel reisde in haar leven, waren er scenes uit Nederland, maar ook uit Moskou of Marokko, trefzeker op papier gezet.
Leo en ik vonden het een heerlijke tentoonstelling. Nu bekijken we of we de andere tentoonstellingen o.a in Zutphen, Heerenveen of Fochteloo kunnen bezoeken. Het is intussen wel weer tijd voor een treinreisje…!
Al eerder waren we in Veenhuizen, waar in vroeger tijd landlopers en paupers woonden en te werk werden gesteld. Maar dat was in de C-tijd en konden we het museum niet in.
Nu dat weer wel kon, hebben we niet geaarzeld om een bezoek te plannen. Veenhuizen is sowieso een mooie plek om naar toe te gaan. Het ademt een heel speciale sfeer en je kunt er heerlijk wandelen.
Maar dit keer kwamen we speciaal voor het “Tweede Gesticht” waar het gevangenismuseum is gehuisvest.
Al bij binnenkomst kreeg ik meteen al een soort van claustrofobisch gevoel. De sluis gaat dicht achter je en voor je gaat hij nog niet open. Eerst een film over hoe in vroeger tijd misdaad beoordeeld, veroordeeld en gestraft werd. Toen was stelen een veel ernstiger vergrijp en kon je diefstal met de dood bekopen.
Dat diefstal het enige alternatief was, omdat geen werk, geen geld, geen sociaal opvangnet ook geen enkele mogelijkheid bood om aan eten te komen, dat ontging de rechterlijke macht. Gelukkig was niet elke rechter even hardvochtig, maar dat ze strenger waren dan we nu zien, dat staat buiten kijf.
Erg weekhartig moest je als slachtoffer ook niet zijn. We keken in slaapkooien, waar het woord comfort niet op van toepassing was. We zagen ketenen en lazen over regels die toen golden. Het was een hard, heel hard leven daar in Veenhuizen.
We kregen ook een “rode pannen”rondleiding in locatie Esserheem, die voor heel zware criminelen gebruikt werd. De rondleidster vertelde hoe het aan toe gaat bij aankomst van gedetineerden.
We mochten de isolatiecel bekijken en ik vroeg me af hoe het zou zijn om daar in totale afzondering te moeten zitten. Mij benauwde het al met een groep en de deur nog open.
In ieder geval was ik blij weer naar buiten te kunnen en te genieten van een wandeling in alle rust en vrijheid.
In ons gezin werd gespaard. Met dubbeltjes, stuivers, in busjes en potjes. En na verloop van tijd werden die potjes geleegd, geteld, rolletjes gemaakt en bij slager of kruidenier omgewisseld voor “groot” geld.
Natuurlijk spaarde ik ook op school. Met een kleine bruine envelop, waarin elke week een muntje ging. Voor het schoolreisje, maar ik dacht ook dat er geld op een rekening werd gezet.
En ik had een eigen spaarpot, van de Spaarbank te Rotterdam. Die kon alleen open met een speciale sleutel die ik vanzelfsprekend niet had. Daarvoor moest ik naar de bank. Het bedrag wat er in de spaarpot zat, werd op mijn spaarbankboekje gezet.
In het Streekmuseum Jan Anderson in Vlaardingen bekeken we naast de eigen collectie ook een verzameling spaarpotten. Die groene spaarpot van toen stond er ook. Maar daar vergat ik een foto van te nemen.
Wel fotografeerde ik deze spaarmogelijkheid. Een voorloper van de “automatische bijschrijving”. Je kreeg als rekeninghouder een kaart. Die kaart stopte je in de gleuf, wierp een dubbeltje in het gleufje boven en draaide aan de slinger rechts. Dan werd het dubbeltje op je kaart bijgeschreven.
Handig toch? Konden je ouders meteen controleren of je dat dubbeltje niet aan snoep had uitgegeven 😉
De tip die Emie gaf, liet ons ook naar Vlaardingen rijden. Om er een bezoekje te brengen aan het Streekmuseum Jan Anderson. Van buitenaf straalt de nostalgie je al tegemoet en binnen is het een feest van herkenning.
Een oude drogisterij, met blikjes en pleisters in oude vitrines. Een schildersbedrijfje, altijd leuk om te zien als schildersdochter. De blikken, de kwasten, meteen rook ik weer terpentijd en lijnolie.
In de schoenmakerij dacht ik weer terug aan de verhalen van mijn moeder, over mijn opa. Hoe hij achter zijn tafel gebogen zat en oude schoenen weer als nieuw maakte. Natuurlijk herkenden we de oude schoolbanken en niet te vergeten het snoepwinkeltje.
Boven konden we zien hoe onderduiken geweest moest zijn. Lazen we over de mensen die het wel gered hebben, over de moed en zwijgzaamheid van de mensen die onderduikers verborgen hielden.
Het is beslist de moeite waar om eens een kijkje te nemen in Vlaardingen. Deze collectie moet toch echt bewaard blijven.
De volgende nachten logeerden we in een hotel in Drenthe.
Eigenlijk wilden we wandelen, maar regenbuien haalden een streep door de plannen. Dus besloten we naar Veenhuizen voor een bezoek aan “De kolonie van Weldadigheid” en het gevangenismuseum.
Helaas lukte het ons niet een tijdslot te reserveren. Alles was al vol.
Tussen buien door liepen we langs de huizen, waar vroeger de “paupers” in woonden. En bekeken we de andere gebouwen, vaak voorzien van een in steen gehouwen opschrift. “Orde en tucht” of “Werkzaamheid”. De paupers hadden het ongetwijfeld beter dan in de goot, maar of het nou echt zo veel vrolijker was…
Bij een volgend bezoek aan Drenthe willen we nog wel eens in Veenhuizen gaan kijken.
Het is toch onvoorstelbaar in deze tijd dat je mensen zo maar kunt verbannen om ze een “heropvoeding” te geven. Zoeken we wel een droge dag uit 😉
Later zag ik dat je in de archieven kunt zoeken naar je pauper-voorouders.
Wel apart om te ontdekken dat verre familie misschien wel daar vandaan kwam.
Van Beekbergen reden we eerst naar Gorssel, waar het Museum More is. Dit is het grootste Nederlandse museum voor modern realisme. Maar we kwamen niet voor de eigen collectie maar voor de overzichts-tentoonstelling van Konrad Klapheck.
In 1974 hielp ik in Museum Boymans-van Beuningen mee met het realiseren van een tentoonstelling van een toen nog jonge Klapheck. Ik herinner me nog dat ik enorme lappen tekst van hem moest uitwerken voor de catalogus. Dat ging toen nog op een gewone elektrische schrijfmachine en het was een enorm karwei. Blijkbaar was hij tevreden, want want ik kreeg er zomaar een cadeautje voor.
Klapheck’s werk was destijds nogal bijzonder. Hij schilderde en tekende voornamelijk machines, die voor hem mensen vertegenwoordigden. Ik vond ze vooral indrukwekkend en dat vind ik nog steeds.
In de loop der tijd is de schilder overgegaan op het schilderen van mensen. Maar die lijken dan weer nogal machinematig te zijn. Daarbij zijn de scenes vaak zeer erotisch, misschien wel pornografisch te noemen. Het levert vervreemdende beelden op.
De tentoonstelling was prachtig en -zoals heel veel van Klapheck’s werk- tegendraads van nu naar vroeger opgebouwd.
Eindelijk weer eens naar een museum, het Sieboldhuis in Leiden. Daar loopt een tentoonstelling van Ogata Gekkò.
Gekkò was autodidact en maakte houtsneden met een heel eigen stijl. Er waren natuurlijk houtsneden te zien met Japanse krijgsheren, maar mijn belangstelling ging uit naar de verfijnde dames met hun prachtig gedetailleerde kimono’s.
Maar op zo’n tentoonstelling is er altijd wel één werk dat mijn favoriet is. Dit keer was ik helemaal weg van deze schelpenzoekers. Waarom dit mij zo boeit, kan ik niet uitleggen. Het is vooral de sfeer die me aantrekt.
Het was best wel druk in het Sieboldhuis, ondanks dat je er alleen met een gereserveerd tijdslot in kunt. Het is dan ook een prachtige en zeer sfeervolle tentoonstelling.