Rotterdam, dat zo zwaar gehavend werd door het bombardement van 14 mei 1940, heeft eigenlijk maar weinig tastbare herinneringen aan die vreselijke dag bewaard. Maar een paar kleine dingen herinneren nog aan wat er toen was. Her en der in de stad liggen lampen tussen de tegels, die de brandgrens markeren. Maar die vallen eigenlijk nauwelijks op.
Toch ontdekte ik laatst een bijzonder monument(je). Geen groots beeldhouwwerk, geen obelisk met inscripties… Nee, een vrij kleine steen, met daarin geëtst de brandgrens en een spreuk van Erasmus “Zoet is de oorlog, totdat je hem proeft.”
Ik vind dat wel passen bij de stad. Niet lullen, maar poetsen. Vooruit, we blijven niet steken in de geschiedenis, maar starten met nieuwe plannen. Zo ontstond van lieverlee de stad zoals wij en vele buitenlanders die nu kennen.
Maar zo nu en dan, heel kort, staan we stil bij die beslissende dag. De dag dat Rotterdam haar hart verloor, ten dode leek opgeschreven. Maar als een fenix is herrezen uit haar as.
Wie binnenkort een rondvaart met de Spido gaat maken, moet ook eens even een stukje de Westerkade over lopen en stilstaan bij deze gedenksteen.
Category Archives: geschiedenis
Logement
In Middelburg ontdekte ik deze deur. Wat een ouderwets woord toch: “Logement”.
Dat heet nu toch een hotel, Bed & Breakfast of pensionnetje. Maar logement doet me denken aan vroeger tijden. Als mijn moeder er weleens over vertelde, kon ik bijna de geur van doorgekookte kool ruiken, zag ik de was om de kachel staan. Ze had er geen fijne herinneringen aan en ook in de verhalen van Baantjer zijn logementen beslist niet gezellig. Want in de wat oudere boeken van De Cock (met cee-oo-cee-kaa) komen logementen nog vaak voor. Wat vervallen onderkomens, met kale peertjes aan het plafond en smalle kamertjes met goor beddengoed, waar de verschoppelingen uit de maatschappij wonen.
Maar dit was echt allerminst vies en armoedig. Kijk maar, je kan er logeren en lunchen in een romantisch sfeertje. Ach ja, tijden en begrippen zijn aan verandering onderhevig.
Boek
Wie het boek “De zijderoutes” van Peter Frankopan leest, ontkomt er niet aan om zijn beeld van onze geschiedenis eens nader te beschouwen. Wij geloven, want zo hebben we dat geleerd, dat de beschaving in Europa begonnen is. Maar is dat wel zo? Waren de volkeren in de landen tussen Middellandse Zee en China ook niet van groot belang bij het tot stand komen van de wereld in zijn huidige vorm? En waren al die wilde stammen echt zo wild, of konden de westerse mensen die cultuur niet op de juiste waarde schatten? Maakt het verschil of je gedood wordt door de pijl van een christelijke kruisvaarder of door het zwaard van een anders gelovige? Realiseren we ons wel hoe wreed de Spaanse en Portugese ontdekkingsreizigers waren? Hoeveel onschuldige en vreedzame bewoners van Afrika in de pan gehakt werden en hoeveel prachtige cultuur van de Inka’s, Maya’s en Azteken zonder pardon vernietigd werd?
De zijderoutes beslaat een heel tijdperk vanaf de Romeinen tot de jongste geschiedenis en is dan ook een zeer lijvig boek, voorzien van honderden voetnoten.
Ik moet bekennen dat ik het boek op mijn e-reader las voor het slapen gaan en de voetnoten heb gelaten voor wat het was. Maar het heeft me wel aan het denken gezet over het politieke steekspel, de belangen van de diverse landen en hun politici. Te vaak werd het één gezegd en het tegenovergestelde gedaan. Strookten de belangen niet met de uitgestippelde lijn en kwamen plannen, voorspellingen en dromen niet uit. Maar werden miljoenen onschuldigen geofferd.
Peter Frankopan is directeur van Director of the Oxford Centre for Byzantine Research. Hij brengt de geschiedenis op een lezenswaardige manier tot leven.
Boek
De treinramp van Harmelen op 8 januari 1962 kan ik me nog wel herinneren. Twee kinderen in onze straat verloren daarbij hun beide ouders in één klap. De radio zond alleen maar nieuws en treurige muziek uit. Nederland was in rouw.
Niet vreemd dus dat een boek over die gebeurtenis me wel aantrok.
Drie jonge meisjes zijn bij die ramp gewond en komen in het ziekenhuis bij elkaar op zaal te liggen. Hoe ze leefden en in de wereld stonden vóór het ongeluk, wordt vrij uitgebreid beschreven. Ook wat ze doen en laten in de huidige tijd komt aan bod. Twee hebben altijd contact met elkaar gehouden, de derde sloot zich daar van af en reageerde nooit op brieven of kaarten. Toch zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden en pas aan het eind blijkt hoe.
Ik vond het geen erg diepgravend boek, maar toch de moeite waard om te lezen.
Oxford
Al lange tijd wilde ik naar Oxford toe. Oxford, de stad van de beroemde universiteit, van Alice in Wonderland, van Morse en Lewis en Hataway, de detectives. We gingen met de trein, vanaf het kleine stationnetje van Evesham. Natuurlijk is één dag niet genoeg. Maar ja, roeien met de riemen, want meer dan die dag hadden we niet.
Van te voren had ik een wandeling uitgezet, die ons langs de meeste colleges en gebouwen zou leiden. Dus stevenden we van af het station meteen richting centrum, liepen langs de Carfax Tower en bezochten de Covered Market. Een verzameling oude winkeltjes met veel eettentjes, maar ook slagerijen, hoeden- en bloemenwinkels.
Er werden veel anjers verkocht, want met een anjer kon je laten zien dat je geslaagd was en de kleur verraadt dan waarvoor. We zagen dan ook studenten met zo’n bloem op hun toga.
We liepen Saint Aldates Street in, waar het stadhuis staat en de hoofdingang van Christ Church College is. Het leek me vertrouwd na het lezen van Alice Lidell’s biografie, al liepen de toeristen hier heel anders gekleed dan de meisjes Lidell in hun tijd.
We wandelden over de Meadows en wilden naar Magdalen College. Helaas, de studenten zaten aan hun maaltijd dus…. sorry, no entrance. Het hek was en bleef dicht. Er zat niets anders op om terug te lopen en via de High Street onze wandeling te vervolgen. Onderweg lesten we onze dorst in een donkere pub. Leo met een pint of bitter, ik met eenzelfde hoeveelheid cider.
Het was best warm en onze tijd beperkt, dus bekeken we al die mooie gebouwen, zoals Radcliffe Camera en de Bodleian Library alleen van de buitenkant. Aan het eind van de middag liepen we onder de “Bridge of Sighs” door en kwamen we via allerlei steegjes bij de Turf Tavern, waar we bier en cider dronken maar ook aten. Leo koos voor worstjes en aardappelpuree met de onvermijdelijke groene erwten. Ik nam een burger, iets minder traditioneel.
Onze voeten begonnen te protesteren en via een grote boekenwinkel liepen we terug naar het station.
We hebben nog maar een klein deel van Oxford gezien en gaan er vast nog eens naar toe. Maar dan met meer tijd, zodat we op meer ons gemak van alles kunnen genieten en ook in de omgeving van Oxford kunnen wandelen.
Oldtimers
Afgelopen zaterdag gingen we naar Culemborg. Niet alleen om een verjaardag te vieren, maar ook om even rond te neuzen in het gezellige centrum. Daar is vaak iets te doen. En laten we nu ook weer met onze neus in de boter vallen, want er was een oldtimershow. De Markt en omliggende straten en pleinen stonden vol met honderden oude auto’s, de meeste fraai opgepoetst, maar sommige met het stof van jaren er nog op. Er was voor ieder wat wils, bakbeesten van Amerikaanse sleeën, VW Kevers, veel rood en glimmend koper, versieringen die tegenwoordig volkomen taboe zijn. Op de laatste nipper moest er soms ook nog wat gesleuteld worden en sommige (bij)rijders hadden zich in toepasselijke kleding gestoken. Zelf maakte ik nog een alternatieve selfie en Leo moest natuurlijk met een VW Kever op de foto. Weer een dag vol goede herinneringen!
Feestkleding
Nee, geen blog over mode.
Dit is een rok die ik zag in een vitrine in het Bevrijdingsmuseum in Groesbeek. Een heel bijzondere rok, gemaakt van restjes stof, oude dassen. Gemaakt om te dragen als het weer vrede zou zijn, er weer mogelijkheden waren om feest te vieren en te dansen.
Een rok van hoop op betere tijden.
Dodenherdenking
Gedicht van Paul Niemöller, op een muur in het Bevrijdingsmuseum in Groesbeek.
Eerst kwamen ze voor de Joden
en ik zei niets
want ik was geen Jood
Toen kwamen ze voor de communisten
en ik zei niets
want ik was geen communist
Toen kwamen ze voor de vakbondslieden
en ik zei niets
want ik was geen vakbondslid
toen kwamen ze voor mij
en was er niemand meer over
die iets kon zeggen
Boek
Als we niet in mijn oude buurt gewandeld hadden, had ik van dit boek waarschijnlijk niet geweten. Maar het affiche op het raam van een huis aan de Mathenesserweg trok mijn aandacht. De bieb had het gelukkig en dus lees ik nu het ongelofelijke verhaal van een gezin -vader, moeder en twee dochters- die de oorlog overleefde door onder te duiken bij een katholiek gezin.
Carry Ulreich begint haar dagboek als ze nog maar 14 jaar is. Wat ze opschrijft is dan nog niet zo heel interessant. Vrienden, vriendinnetjes, school spelen de hoofdrol. De oorlog is rottig, maar ja, als 14-jarige beleef je dat toch anders en ligt je belangstelling niet zo bij politiek. Maar gaandeweg zie je haar groeien, volwassen worden. Lees je over hoe de sfeer en de leefomstandigheden in Rotterdam in die jaren zijn. Hoe er steeds meer beperkingen komen voor Joden. En dat ze uiteindelijk gaan “duiken”. Ze beschrijft het dagelijks leven, met toch nog wel leuke momenten, feestjes, dansen. Maar ook de ergernissen, de angsten. De soms ongelofelijke mazzel, het zich verstoppen, honger, zoeken naar voedsel, saamhorigheid. Haar dromen over vrede, misschien volgende week, volgende maand, jaar… wanneer…? Dan ja, dan is er eindelijk een einde aan die oorlog. Haar dagboeken stopt ze in haar rugzak en daar blijven ze. Totdat al dik in de 21e eeuw ze het dagboek terugvindt en het dan toch wordt uitgegeven.
Lezenswaardig, met soms rake bespiegelingen, en een volwassen kijk op een idiote wereld.
Huizen
Toen ik deze week naar het Arboretum ging, namen we een voor mij onbekende weg. Gewoontegetrouw lopen wij altijd vrijwel dezelfde route, maar nu kwam ik in heel andere straten. We liepen langs fraaie villa’s, want het is daar een zeer deftige buurt. Wie vroeger geld had, liet zich daar een huis bouwen. En ook toen wilde men vooral niet hetzelfde als de buurman, dus elk huis is weer anders. Deze huizen vielen me vooral op door de namen die zij droegen. Geen idee wie ze gebouwd had, maar… even snuffelen op het grote internet en kijk, dit las ik er over in Wikipedia:
Wagnerhof
In 1904 kocht de ondernemer in koek- en suikerwaren Johannes Eckhardt Dulfer de Villa Nuova aan de Vijverlaan, die beschikte over een uitgestrekte tuin. Hij doopte het huis om in Villa Wagner naar zijn held de Duitse componist Richard Wagner en liet op het terrein rond een uitloper van de vijver tien dubbele herenhuizen bouwen die hij vernoemde naar Wagneropera’s en figuren daaruit: Tannhäuser, Lohengrin, Wotan, Walküre, Rheingold, Siegfried, Parsifal, Tristan, Isolde en Rienzi. De namen staan in gouden Art Nouveau-letters onder de dakrand op de witgepleisterde gevels.”
Die suikerwerken en banket moeten wel heel lucratief zijn geweest, want het terrein is behoorlijk groot. Binnenkort ga ik er nog eens heen om wat meer te fotograferen. Natuurlijk zoek ik ook nog even verder of ik er iets meer over te weten kan komen, want ik vind dit wel intrigerend. Dus wie weet, binnenkort vervolg….. 😉