In 1988 gingen we met onze toen nog tienerkinderen naar Weissenborn, in Duitsland. Het was de laatste plaats voor de Oostduitse grens.
Toen we aankwamen regende het, ook de volgende dag nog. Maar het werd alsmaar kouder, er hingen inmiddels ijspegels aan de waslijn. En toen we de volgende morgen naar buiten keken was de wereld helemaal bedekt onder een dikke sneeuwdeken. En onze auto onder een dikke ijslaag verborgen.
En het bleef sneeuwen. We konden niet weg, moesten in het dorp onze boodschappen halen. We waren ingesneeuwd. Och, eigenlijk wel een leuk avontuur.
Toen was er nog een kruidenier, een slager, een bakker in het dorp. Dus honger hoefde we niet te lijden. Na een paar dagen kende men ons al een beetje. De kruidenier, altijd gekleed in de zelfde dikke trui, maakte al snel een praatje. We roken waar er gebakken werd en hoorden varkens schreeuwen en koeien loeien.
En natuurlijk genoten we van de natuur rond om het dorp. Het was er nog zo puur, zo ongerept. Je kon er heerlijk wandelen, wat we dan ook volop deden.
Als we ’s middags bij het café wat gingen eten, kregen de jongens al meteen een groot glas Malzbier voorgezet en Leo een bier, met mooie schuimkop. We aten schnitzels, bratwurst, sauerkraut en grunkohl en voelden ons er erg op ons gemak.
Zomaar een herinnering aan een leuke vakantie.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...